Ondernemerschap over de top
Geplaatst op 03 juli 2020 door Redactie
‘Wijsheid komt met de jaren’ is wat cliché; ‘Hoe ouder, hoe gekker’ de noodzakelijk relativerende platitude. Zelf ben ik zo eigenwijs te menen dat inzicht en overzicht inderdaad toeneemt met mijn leeftijd. Eenmaal beland in de derde levensfase, wordt de neiging om te helikopteren moeilijker te onderdrukken.
Daarom wat opmerkingen over de geschiedenis van crises en over de maatschappelijke waardering van het begrip ondernemerschap. Bij elke duiding van een economische crisis wordt in onze moderne tijd gerefereerd aan de beurskrach van 1930. De moderne tijd is dan die van na de industrialisatie, de opkomst van massaproductie. Dat heb ik zelf niet allemaal meegemaakt. Mijn herinnering gaat terug tot de jaren zestig, zeventig, de tijd van oliecrisis en autoloze zondag. De wederopbouw na de oorlog had een ongekende groei opgeleverd. Onze captains of industry, die term kwam toen op, waren helden, Cornelis Verolme, de scheepsbouwer, Conny van Rietschoten, van Van Rietschoten en Houwens, de gebroeders Lubbers, Gerrit Wagner van Shell. Één voor één vielen ze van hun voetstuk.
Het RijnScheldeVerolme-drama werkte traumatiserend. Onder het mom dat er geld nodig was om de ‘arbeiders’ aan het werk te houden, verdampte gruwelijk veel belastinggeld, kwam zelfs in verkeerde zakken terecht. Molkenboer, de ‘topambtenaar’, kwam als kwade genius uit een parlementaire enquête. Het fiasco achtervolgde Den Haag decennialang. “Nooit meer overheidssteun voor noodlijdende bedrijven” werd adagium voor elke Minister van Economische Zaken. Iedere ondernemer was een boef, industrie taboe.
Mijn werkzame leven startte in die sfeer. Vanaf ongeveer 1980 zijn we aan de gang gegaan met andere vormen van ondernemerschap. Dingen maken, gebouwen, steden, regio’s herontwikkelen, lokale, kleinschalige initiatieven, koppeling aan wetenschappelijk onderzoek, technologie. Innovatie werd het toverwoord. Dat ging goed. Financiering was aanvankelijk een probleem. Er was te weinig risicokapitaal in Nederland. Daar hielp de overheid met subsidies. Langzaam werd ook in Den Haag het ondernemerschap weer populairder. Stiekem gingen zelfs academische onderzoekers ‘voor zichzelf beginnen’.
Maar schaalvergroting en megalomanie lagen op de loer. De bankencrisis volgde, gedreven door het uit de hand lopende proces van globalisering, het uitbreken van de wereldvrede na de val van de Berlijnse muur. Deze dip was lang niet zo diep en breed als die van 1973-1979, met eertijds hypotheekrentes van 18 procent, huizenprijsval van 70 procent, sluiting van scheepswerven en steenkolenmijnen, massamisbruik van de arbeidsongeschiktheidswet, enorme werkloosheid.
De bankencrisis van 2007 werd relatief soepeltjes overwonnen. Mede dankzij de groei van de wereldhandel en de booming economie in de VS, schalieolie, en het Verre Oosten, China, de rem op rente. Er kwam zoveel geld in omloop dat de bankkrediet niet meer nodig was. Start Up, Start Up, Start Up werd het adagium. Producten maken hoeft niet meer. Plannen zijn voldoende voor investeerders. Elk internetplatform is een kans op miljarden, via verslavingsmechanismen. Dus financieren die hap.
Entrepreneurship heette dat voortaan. Legendarisch en hilarisch is de associatie met onze vroegere minister-president Joop den Uyl. In de oliecrisistijd sprak hij op de Britse televisie over ‘undertakers’. Ondernemers bedoelde hij.
Typisch, de Engelse taal heeft een Frans woord nodig, entrepreneurs, om het begrip te duiden. De Angelsaksische cultuur is er geen van ondernemen, maar veel meer van grafgraven, ‘golddigging’. Dat is wat ik noem ‘ondernemerschap over de top’. Dat is wat er voor zorgt dat er nu veel crisisgeld van de overheid dreigt terecht te komen in verkeerde zakken. Ondernemerschap moet, is goed, maar niet heilig, nooit.